Ik heb de witte waterlelie lief,
daar die zo blank is en zo stil haar kroon
uitplooit in ’t licht.

Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.

Nu rust zij peinzend op het watervlak
en wenst niet meer . . .

Uit: Van de passieloze lelie, 1901, Frederik van Eeden